Schweppe zonder s
De uitvinders van de frisdrank hadden toegang tot suiker, een voedingsproduct dat we in het westen pas in de zestiende en zeventiende eeuw hebben leren kennen, en tot koolzuurgas (CO2) onder druk. Een beetje water en smaakstof erbij en de frisdrank was geboren.
In frisdrank zat geen alcohol, een extra voordeel. De mensen konden hun dorst lessen met een drank die twee biogrammatische behoeften vervulde: zoet en bubbels.
Eerst was er al de most, wijn die nog volop in gisting staat, de lekkerste wijn. Daar zit koolzuur in, bubbels dus, en die zoeken we ook in frisdrank. Later, in de verstedelijkte samenleving, was zuiver water niet langer een evidentie, dus zochten de mensen naar manieren om het water te steriliseren.
In landen waar geen wijn gemaakt werd, dronken mensen om die reden bij voorkeur cider of bier. Cider is appelsap, water dat door de bomen zelf gefilterd wordt, en dus zuiverder dan eender welke andere drank. Hetzelfde geldt voor berkensap. In Engeland stond er vooral bier op tafel. Het gistingsproces maakt de bacteriën kapot en zuivert zo het water, toen vaak de drager van tyfus en andere besmettelijke ziektes.
Nicolas Schweppe, een Duitse juwelier, patenteerde in 1783 als eerste een methode om water te verrijken met koolzuur. In zijn Engelse fabriek Schweppes & Co werd aanvankelijk enkel soda water geproduceerd (spuitwater, bruiswater, water met gas, Spa rood) maar al gauw kwamen er ook smaakjes aan te pas, naar analogie met de van herkomst Italiaanse limoenades die toen al bestonden. Schweppes Tonic bevatte kinine, een middel tegen malaria en vooral populair in de Engelse koloniën.
De eerste Amerikaanse frisdrank met een vruchtensmaak was Neophyte Julep, de voorloper van Dr.Pepper (1885), Coca-Cola (1886) en Pepsi Cola (1898)