Op stap in Addis Abeba, Ethiopië
Addis Abeba, de hoofdstad van Ethiopië, is niet mooi of gezellig, niet pittoresk of romantisch. Maar wel onvergetelijk.
Haile Selassie was geen god, zoals de rasta’s beweren. Goden gaan nooit naar de wc en toch sta ik hier, in het Etnologisch Museum van Addis Ababa, naast de toiletpot van Zijne Keizerlijke Hoogheid. Slechts enkele kamers van het voormalige paleis zijn in ere hersteld en voor het publiek toegankelijk gemaakt, waaronder de naar Ethiopische normen bijzonder luxueuze en Europees uitziende badkamer. In de aanpalende slaapkamer bevestigt het korte bed dat Selassie het zeker ook niet van zijn imposante verschijning moet gehad hebben. Het kogelgat in de spiegel van de keizerlijke garderobe is een herinnering aan de staatsgreep van 1960, hoewel sommige rasta’s er eerder een bewijs in zien van de goddelijke voorzienigheid. Hebben zij immers niet hun eigen naam ontleend aan deze roemruchte heerser? Ras (Prins) Tafari Makkonen: zo heette Haile Selassie voor hij zich in 1930 liet kronen tot keizer van Ethiopië, voor iedere rechtgeaarde rastaman het enige echte beloofde land.
Zouden de mensen op straat het daarmee eens zijn? Het universitaire domein rond het museum is een oase van rust in de onoverzichtelijke en schijnbaar oncontroleerbare drukte die het straatbeeld van Addis Abeba domineert. Hier overleven kleine handelaars en verkopers van lootjes, nootjes, snoepgoed, zakdoekjes en piraat-cd’s, zwervers en bedelaars, rommelaars en sjoemelaars, kreupelen en gebrekkigen met geïmproviseerde rubberen beschermlappen rond de ledematen, blinden met kinderen om hen te geleiden, schapenherders en geitenhoeders met hun kudde, taxichauffeurs en camioneurs, soldaten en agenten, vierende en rouwende mensen, timmerlui en stratenmakers, een nooit ophoudende stroom van mannen, vrouwen en kinderen, heel veel kinderen, veel meer dan in het vergrijsde Europa. Je voelt je als westerling plots heel oud in Ethiopië, en met jou het hele continent waar je geboren bent. Wij kunnen alleen maar terugblikken, hier moet het beste ongetwijfeld nog komen.
En zo voelt het dus ook als blanke in een zee van zwarte medemensen. Bijna iedereen die we passeren, kijkt ons indringend in de ogen, zonder een zweem van agressie of brutaliteit, maar wel nieuwsgierig. De meeste toeristen die Ethiopië bezoeken, mijden de hoofdstad als de pest, dus veel blanken zien ze hier niet. Vooral de bedelaars zijn plots klaarwakker, zich ten volle bewust van de markt die zich voor hen opent als ze het een beetje slim aanpakken. De ene begint luidkeels te jammeren, de andere schuift zijn geamputeerde been naar voor. Een vrouw stuurt haar kleuter uit. ‘Hello, money!’ello kirt het wicht, maar we geven haar niks. We sparen ons kleingeld voor tips en fooien, voor een enkele onverbeterlijke sukkelaar ook. Bedelende kinderen moeten ontmoedigd worden, leert de reisgids, ook al moet je dan van je hart vaak een steen maken. Wat betekenen die enkele eurocenten, die verweerde, stinkende briefjes van 1 birr, voor een rijke Europeaan als ik? Waarom zou ik die mensen voor één dag geen eten gunnen? Maar ik besef ook dat het einde gauw zoek zou zijn. Wie wel en wie niet? Hoeveel? Waarom?
De troon van de keizer
Ook in de imposante Holy Trinity Cathedral is de geest van Haile Selassie alom tegenwoordig. De kerk draagt in zekere zin zelfs zijn keizerlijke naam: Haile Selassie betekent ‘de kracht van de drievuldigheid’. Ras Tafari kende zichzelf geen goddelijke krachten toe, maar hij regeerde wel met de zegen van de bijbelse koning Salomo, zijn 225ste voorvader in rechte lijn. Die al dan niet vermeende afstamming loopt als een rode draad doorheen de Ethiopische geschiedenis en wordt tot vandaag heel ernstig genomen door de bevolking, hoewel Selassie intussen al meer dan 33 jaar dood is.
Of zouden het toch de toeristen zijn die de interesse en de adoratie voor de keizer een nieuwe impuls hebben gegeven? Vooral de rasta’s, afkomstig uit Jamaica, de Verenigde Staten en Engeland, voelen zich geroepen om in de voetsporen van Haile Selassie te treden. In de Holy Trinity Cathedral staat zijn speciale kerktroon, aan de andere kant van het altaar de even kunstige en kostbare troon van mevrouw Tafari, de geliefde keizerin Menen Asfaw. Aan het graf van Selassie vertelt een priester hoe een rastaman hier ooit op de vuist ging met zijn gids, omdat de keizer volgens hem nooit gestorven was. Jah is nu eenmaal onsterfelijk (en hoeft niet naar het toilet). Ik vraag de priester, ook via mijn gids, hoe hij de goddelijke connectie van de rasta’s beoordeelt. ‘De Ethiopische Orthodoxe Kerk verdoemt iedereen die de keizer goddelijke eigenschappen toekent. Het enige sterfelijke wezen dat ooit contact heeft gehad met God was Mozes.’
Files en vervuiling
We bewegen ons opnieuw in het zinderende straatleven. Er hangt een verstikkende smog in de straten, ook al lijken de Ethiopiërs daar nauwelijks last van te hebben. De vervuilers zijn auto’s, taxi’s (veelal Lada’s), minibusjes, autobussen (meestal van de Belgische constructeur Jonckheere) en vrachtwagens zoals die in Europa al enkele decennia niet meer op de weg mogen. De passage van een dure 4x4 is in Addis Abeba zowaar een verademing. Maar het werkt wel, het Ethiopische vervoersysteem. De ontelbare blauwwit geschilderde taxi’s en minibusjes, hoe gammel ze ook rijden, zijn zowat permanent onderweg. Voor een taxi betaal je een paar tientallen birr (10 birr is ongeveer 1 euro), voor een plaats op een busje minder dan een birr. Het is even wennen aan de onorthodoxe rijstijl van de Ethiopiërs maar algauw besef je dat achter het uiterlijke spektakel van toeterende, kerende en draaiende auto’s een grote eensgezindheid heerst onder de chauffeurs. Door de lage snelheden - veel auto’s kùnnen niet meer sneller dan veertig - en het organische samenspel van de wagens raakt iedereen toch waar hij moet zijn, meestal ook nog redelijk op tijd.
Een kind drukt zijn snotneus tegen het raam en kijkt met een verdrietige blik recht in mijn ogen. Ze gebaart naar de vrouw die ze bij de hand leidt, oud en blind, de ogen leeg en vuil, het schrale lijf gehuld in lompen. Ook aan de andere kant van de taxi steken een paar kinderen de neus aan het venster. Smekend houden ze hun hand open. Dan wordt het groen en rijden we door. Gered door de bel.
Geen water
We verblijven in het eenvoudige Bisrat Hotel in het zuidelijke stadsdeel Ledetta. De kamers zijn rudimentair maar netjes ingericht. Ze hebben zelfs een douche, ook al komt er maar een dun straaltje warm water uit. Het raam kijkt uit over een rommelig allegaartje van loodsen, braakliggende gronden, lemen huisjes met golfplaten daken, een berg bouwafval, een paar ruwbouwen met houten stellingen rond, een halfopen werkplaats en een hobbelige zandstraat. Op de kleine tv kunnen we twee zenders bekijken, het plaatselijke ETV, het enige Ethiopische kanaal, en Mnet, een zender die Amerikaanse films en series lardeert met Afrikaanse evenementen (de African Music Awards) en geleende formats (Big Brother Africa). En toch mis ik mijn zestig digitale kanalen van thuis geen moment.
De volgende ochtend komt er geen water uit de kraan. Door het venster zie ik hoe enkele vrouwen zich wassen met water uit een diepe plas. Wij gebruiken ons laatste flessenwater en gaan weer op pad in de stad. Eerst wat geld wisselen in een winkeltje, dan naar de natuurlijke warmwaterbronnen van Addisu Filhowa, de eigenlijke bestaansreden van Addis Abeba. Een marmeren plaat aan de ingang meldt in twee talen (Engels en Amhaars) dat de Conquering Lion of the Tribe of Judah, Haile Selassie I, Elect of God, Emperor of Ethiopië deze publieke baden op 30 juli 1964 geopend heeft ‘for the benefit and use of our people.’ Het water dat hier uit de grond komt, zou helend zijn. Komt goed uit want ik verga van de rugpijn.
We betalen 60 birr (prijs voor foreigners) en krijgen toegang tot het kuurpark. Klinkt chique, en dat is het ook naar Ethiopische normen. Niet zo duur, steriel en afgeborsteld als Europese wellnesscentra maar wel gezellig en lommerrijk. In plaats van cleane bars en beautyshops zijn er stalletjes waar je alles kan kopen en drinken. De baden zelf, voor één of twee personen, zouden bij ons allicht onthaald worden op afkeurend gemompel, maar ze zijn wel perfect schoon, vorstelijk ruim en zeer doeltreffend. We genieten met volle teugen van het zalig warme water dat overvloedig uit de kranen stroomt. Zeep, handdoeken, flipflops: je krijgt het er allemaal bij. Big deal, zullen sommige mensen denken. Er is niet eens een jacuzzi. Wij houden niet van jacuzzi’s.
De pijn is verzacht maar nog lang niet over. Onze Ethiopische vriend Zeruhin stelt voor dat ik er een sessie hydrotherapie bijneem. Op zijn aanraden stop ik de kinesist dertig extra birr in de handen. ‘Dan zal hij nog beter voor je zorgen.’ De man, klein, ongeveer van mijn leeftijd, met twinkelende oogjes en een stralende lach, gebaart dat ik me moet uitkleden (ik hou mijn onderbroek aan – onze gebarentaal schept geen duidelijkheid in het dilemma) en plaatsnemen in een enorm stenen bad. Hij draait vier grote kranen open, het water op de ideale temperatuur gemengd, en laat me even genieten. Dan haalt hij een angstaanjagende rubberen slurf boven. Het water spuit er met volle kracht uit. De man pakt de slurf stevig vast en begint er mijn lichaam mee te bewerken. Eerst de voeten, en dat kriebelt. Op mijn van oudsher lichtjes geschonden onderbenen ervaar ik veeleer pijn. Mijn rug voel ik ter plaatse ontspannen. Drie keer duwt de man resoluut mijn hoofd onder water om ook de nek goed te kunnen behandelen. De slurf is onverbiddelijk. Gelukkig zijn er hendels in het bad om me aan vast te houden.
Na het bad mag ik op een massagebank gaan liggen. De man, nog altijd lachend – ik zou bijna zeggen veelbetekenend – wikkelt heel mijn lichaam in warme handdoeken en laat me een tiental minuten zo liggen. Dan keert hij terug met een fles olie en gaat aan de slag. Het is de eerste professionele massage in mijn leven en ik vind het heerlijk. Dat ik daarvoor naar Ethiopië moet komen.
Op de koffie
Zeruhin nodigt ons uit bij hem thuis. Zijn vrouw Mahder is een paar weken geleden bevallen van hun eerste kindje, en ook zijn jongere zussen zijn op bezoek, een tweeling. Het gezinnetje woont in een klein, gezellig huis in een nieuwe buitenwijk van Addis. De bestrating laat op zich wachten waardoor het in het regenseizoen nog vaak dokkeren is door de modder. Een kar met ezel gaat hier sneller dan een overjaarse taxi, maar we worden wel voor de deur afgezet.
Het gezinnetje vergast ons op een traditionele koffieceremonie. Wij zijn geen koffiedrinkers maar de geuren die vrijkomen bij het branden van de verse bonen, boven een vuurtje in de woonkamer, vinden moeiteloos hun weg naar het verleidingscentrum in onze hersenen. Zo lekker ruikt koffie thuis nooit. De jongere zusjes van Zeruhin hebben een prachtige sjaal over het hoofd getrokken, een deel van het ritueel. De bonen liggen bijna anderhalf uur te roosteren, de aroma’s verdrijven langzaam de dampen van houtskool en wierrook. Een van de meisjes maalt de koffie met een stamper. De andere maakt popcorn, boven hetzelfde vuurtje. Intussen kookt het water en kan het eerste kopje worden gezeefd en uitgeschonken, voor het eerste van drie traditionele rondjes. Eerst aan de oudste in het gezelschap, dan de op een na oudste, enzovoort, een symbolisch gebaar dat de generaties met elkaar verbindt.
De ceremonie is een prachtig traag ritueel, een vorm van meditatie haast, en een uitgesproken teken van respect en gastvrijheid. We voelen ons verwarmd en vereerd dat we hier vandaag mogen zijn. (P-Magazine/ Karel Michiels)