X-Files van de geschiedenis 3 - De mannen van Atlantis

Universele kennis, daar hadden we het over in hoofdstuk 2. De vraag is waar en wanneer wij, in het bijzonder de Maya’s en de Egyptenaren, die kennis verworven hebben. Graham Hancock wijst in zijn Fingerprints of the Gods zowaar naar Antarctica.


Op een oude wereldkaart vond Hancock (zie hoofdstuk 1) onweerlegbare aanwijzingen dat onder de ijskop een verloren continent verborgen ligt. Aanwijzingen die moeten dateren van duizenden jaren voor Christus, vermits de exact getekende kustlijn van dat continent enkel kon geobserveerd worden in de periode 13.000 tot 14.000 voor Christus, toen er nog geen ijs lag dus. Het was Albert Einstein in persoon die al in 1953 aandrong op verder onderzoek van de opzienbarende bevindingen van Charles Hapgood, een natuurwetenschapper uit New Hampshire, USA, en een naam die volgens Hancock in de verre toekomst wel eens herinnerd zou kunnen worden als de man die de wereldgeschiedenis herschreef, of toch op z’n minst de wereldgeologie. Maar zelfs Einstein kon de gevestigde wetenschappers niet op andere gedachten brengen. De erkenning van een verdwenen continent zou de geschiedenis van de mensheid inderdaad een heel andere dimensie geven, zeker als dat werelddeel al bestaan zou hebben lang voor in onze contreien ook maar aan landbouw werd gedaan. En daar zitten de traditionele geschiedschrijvers allerminst op te wachten.

Dat verdwenen continent zou Mu geweest zijn, ergens in de Stille Oceaan dus. Hapgood berekende exact hoe en wanneer de landmassa definitief opschoof naar wat wij nu de Zuidpool noemen, en wist dat cataclysme zelfs te plaatsen in een algehele klimatologische revolutie. Het had 40.000 jaar geduurd voor grote delen van de wereld volledig met ijs bedekt waren maar er was amper 2.000 jaar nodig om de aarde een nieuw aanschijn te geven. Hapgood noemde die grote dooi zelfs een ‘echt mirakel’, terwijl Graham Hancock in zijn boek 1001 wetenschappelijke argumenten aanhaalt waaruit moet blijken dat de mythe van de grote zondvloed die in zowat alle culturen verteld wordt, haar oorsprong vindt in diezelfde turbulente periode. Net zoals de verhalen over verschrikkelijke plagen die de mensheid ooit getroffen zouden hebben, over monsters en gedrochten (de meeste prehistorische dieren zijn uitgestorven tussen 11.000 en 9.000 v.C.), over teloorgegane beschavingen.

Over Atlantis bijvoorbeeld, lang gesitueerd in de Middellandse Zee of in de Atlantische Oceaan, maar groter was de wereld vroeger nu eenmaal niet, toch niet in de ogen van de normale sterveling. En leerde de grote filosoof Plato ons niet dat Atlantis omgeven was door oceanen, een verhaal overigens dat hij had opgepikt van Egyptische priesters?


Dat er ooit zo’n rijke, hoogontwikkelde beschaving geweest moet zijn, lijdt volgens Hancock in elk geval geen twijfel. Overal in de wereld heeft ze haar sporen nagelaten, ondoorgrondelijke bouwwerken (Stonehenge, de immense bodemfiguren in Nazca, Peru, de sfinx). En misschien stuurde die beschaving in het licht van de nakende ondergang zelfs afgezanten uit, om de kennis en wijsheid door te geven zoals die sinds eeuwen bewaard, gecultiveerd en uitgebreid was. Zou het kunnen dat de volkeren in de hooglanden van Thailand, de Andes en Ethiopië, waar de eerste vormen van landbouw ontstonden, het vak geleerd hebben van zeevaarders uit Mu, na de zondvloed gestrand in de hoogste gebieden op aarde? En zouden zij de oude Egyptenaren dan geleerd hebben hoe ze de piramiden moesten bouwen, naar de sterren moesten kijken, kunst, wetenschap en religie konden creëren?

Hancock stelt dat de Egyptische beschaving onmogelijk vanuit het niets zo’n hoogbloei kan gekend hebben. Hij noemt de sfinx, de Mexicaanse en Egyptische piramiden en andere monumenten ‘vingerafdrukken van de goden’ – een soort Killroy was here – de erfenis van een machtig, geavanceerd rijk ergens in de Stille Zuidzee, of wie weet zelfs van buitenaardse bezoekers. Uit sommige Indische geschriften (de Bhagavata Purana), Egyptische hiëroglyfen of zelfs bijbelse verzen zou immers blijken dat de ‘goden’ zich verplaatsten met ‘hemelse karossen’, ‘vliegende machines’ en zelfs ‘luchtsteden’. De Duitse schrijver Erich Von Däniken vroeg het zich in de jaren ’60 en ’70 al af: Waren de goden kosmonauten? Toen werd er om zijn theorieën meestal smalend gelachen, eind jaren ‘90 noemde de toonaangevende Literary Review het boek van Graham Hancock ‘one of the intellectual landmarks of this decade’. Aan u om uit te maken of we nu slimmer, dan wel dommer zijn geworden.

Volgende aflevering: de geheime geschiedenis van Kreta, Afrika en de Ark des Verbonds.

      







© Vivat.be 2020