Welkom in Auschwitz

Als de gruwel van de concentratiekampen ergens te vatten is, moet het wel in Auschwitz zijn, de plaats waar tussen 1941 en 1945 meer dan een miljoen mensen werden vermoord. Waarvan het overgrote deel joden, maar ook vele honderdduizenden zigeuners, homo’s en andere Untermenschen. Hoe worden zij herdacht in het gigantische openluchtmuseum dat Auschwitz vandaag is? En wat doet een bezoek aan zo’n morbide museum eigenlijk met een mens?

Een lang verhaal naar internetnormen maar opdelen in stukken zou nefast zijn. Dus ook maar lezen in één keer.



Achtenveertig uur later komen de tranen. Ik lees in de krant, mijn eerste Vlaamse krant sinds ik terug ben uit Polen, een recensie van het boek Stenen Wereld. Tadeusz Borowski, een Poolse politieke gevangene in Auschwitz, beschrijft hoe hij een vijver moest dempen met mensenbeenderen, en de hoofden van vier vergaste kinderen bij elkaar moest houden opdat ze makkelijker zouden verbranden. Twee dagen geleden stond ik nog aan de rand van die vijver, een miezerig, moerassig poeltje eigenlijk, helemaal achterin het concentratiekamp van Birkenau, ook wel Auschwitz II genoemd, links van de spoorweg die door de beruchte poort het kamp binnenkomt. ‘In deze vijver werden de assen van verbrande vrouwen en kinderen gegooid,’ stond er op een bordje in drie talen, het Pools, het Engels en het Jiddisch.


Hoe heb ik al die horror en herinneringen in Auschwitz in godsnaam kunnen verdragen zonder een traan te verpinken? Die duizenden foto’s van onschuldige mensen, die honderdduizenden namen, door de nazi’s zelf zorgvuldig bijgehouden – gelukkig maar, zou je haast zeggen; die lugubere restanten van vergaste en verbrande slachtoffers; die donkere krochten van barakken. Met een overweldigende kracht slingeren de beelden zich terug in mijn geheugen, en een diep verdriet overvalt me. Ik dacht dat ik alles gezien had over Auschwitz, alle belangrijke boeken gelezen. Waarom nog helemaal naar Polen gaan om daar, samen met duizenden andere toeristen, nog eens zout in de wonde te wrijven? Is dat trouwens wel toerisme, een concentratiekamp bezoeken, of eerder een ongezonde vorm van voyeurisme?

We staan in de rij voor Barak 19, de ‘Doodsbarak’. Een geheel in het zwart geklede bewaker zegt dat we achter elkaar moeten binnengaan, op één rij. We doen gedwee wat hij zegt. Hier voelt niemand de behoefte om voor te kruipen of te morren. In Auschwitz hoor je zelfs amper iemand luidop praten. Het geluid van stappende en schuifelende voeten overheerst. Af en toe roept een kind, eerder verveeld dan uit protest. Ondanks het uitdrukkelijke advies om geen kinderen jonger dan zestien mee te brengen naar het concentratiekamp loopt er toch nog opvallend veel klein grut rond. Hoe zou je dat uitleggen aan een jongen van acht, dat de mensen hier als broden in een oven werden geschoven?


De eerste kamer aan de linkerkant was het dokterskabinet. Op de tafel ligt nog een spuit waarmee talloze gevangenen vergiftigd zijn. In de Doodsbarak werd daadwerkelijk geëxperimenteerd met de dood. De Duitse officieren konden er naar believen beschikken over menselijke proefdieren.
De tweede kamer is ingericht als een doordeweeks kantoor. Wie de dokter overleefd had, werd hier gekeurd met het oog op andere executievormen. Naast het kantoor leidt een gang naar het aanpalende binnenplein waar vele duizenden gevangenen, veelal Poolse verzetsstrijders, zonder pardon zijn neergeschoten. Voor het muurtje, op zich een lelijk en nietszeggend object, liggen plastic bloemen en staan enkele kaarsjes. Aan de zijkant van het plein twee schuine palen die moesten dienen om weerwillige gevangenen op te hangen met de armen omhoog, tot de dood door uitputting erop volgde.
Terug in de barak gaat de rondleiding verder. Van alle kanten worden we aangestaard door foto’s van vermoorde gevangenen, naam en geboortedatum netjes vermeld. Sommige gezichten zijn dof en moedeloos, andere stralen nog moed en wilskracht uit. Er zijn woedende maar ook wanhopige en waanzinnige blikken, kinderlijke en stokoude gelaatsuitdrukkingen. Eén vrouw kijkt brutaal in de camera, zij is ook de enige van wie het haar nog niet afgeschoren is. Wat zou haar verhaal geweest zijn?


Maar we moeten door, nog altijd allemaal op één rij, naar de kelder van de Doodsbarak. Daar gluren we als volleerde bewakers door de gaatjes in de celdeuren. Ook hier zijn weer duizenden mensen omgekomen, door verstikking of verhongering. Eens kijken hoe lang zo’n jood het volhoudt. Nu begrijp ik ook waarom precies hier zoveel volk staat aan te schuiven. In een van de cellen is pater Maximilian Kolbe vermoord, met een gifinspuiting.
Auschwitz stond in Polen tot diep in de jaren ’90 bekend als een Pools concentratiekamp, waar vooral Poolse gevangenen een gruwelijke dood gestorven waren, en met een onversneden Poolse held als boegbeeld. Pater Kolbe heeft in 1941 vrijwillig de plaats ingenomen van een gevangene die gestraft zou worden, een geste die hem in zijn vaderland eeuwige roem zou opleveren. Kolbe werd in 1971 door paus Paulus VI zelfs zalig verklaard. Ook al was de priester zelf waarschijnlijk een fanatieke antisemiet, zoals haast alle Polen in die dagen. Pas de laatste tien jaar is bij de Poolse bevolking stilaan het besef gegroeid dat in Auschwitz destijds vooral joden zijn omgebracht. Toch iets meer alleszins dan de ongeveer 150.000 Polen, en zeker dan de 149 vermoorde Poolse religieuzen en priesters die vaak worden opgevoerd.


Diep in de kelder passeren we nog de volledig dichtgemetselde isolatiecellen, amper 90x90 cm groot, enkel toegankelijk via een luik op kniehoogte, waarin tot zes gevangen bij elkaar werden gepropt. Het was er pikdonker en je moest blijven rechtstaan.
Terug boven schuiven we aan langs de andere kant van de gang. Nog meer foto’s, nog meer namen. Duizenden mensen die om je aandacht smeken. Door de deuren kijken we binnen in de slaapruimtes van de geselecteerde gevangenen, niet meer dan een vloer met wat stro op, in het beste geval strozakken en een primitieve beddenbak. Een bezoeker uit de rij aan de andere kant van de gang maakt van de relatieve rust aan onze kant gebruik om alvast wat opnames te maken van die kamers. De bewaker komt hem vriendelijk vragen om zich weer in de rij te voegen. Hoe zou dat zestig jaar geleden gegaan zijn, als een gevangene het aandurfde om nog maar één stapje opzij te zetten?

Lang niet alle tentoonstellingsruimtes in Auschwitz worden even druk bezocht als de Doodsbarak. Ieder Europees land van waaruit gevangenen naar Auschwitz zijn gevoerd, heeft een (deel van een) gebouw toegewezen gekregen voor een permanente expositie, en daar zie je vaak alleen maar bezoekers uit het land zelf. Maar je krijgt er wel een beeld van de menselijke en maatschappelijke drama’s die zich in al die landen hebben afgespeeld nog voor de treinen naar Auschwitz vertrokken. Daar hoef je de verschillende talen niet eens voor te begrijpen.


Barak 14 is voorbehouden aan België en Frankrijk. Is het beneden, in de Franse afdeling, nog behoorlijk druk, boven, op ‘ons’ verdiep, zijn we helemaal alleen. We zien foto’s van ons eigen concentratiekamp Breendonk en van de Dossinkazerne in Mechelen, waar Belgische joden en andere ongewenste burgers bij elkaar werden gebracht om naar de Duitse kampen te vertrekken. Er hangt ook een portret van Mala Zimetbaum, kampnummer 19880, een Pools-joodse vrouw uit Antwerpen. Mala sprak vloeiend Duits en genoot als vertaler speciale voordelen in het kamp, waarvan ze gebruik maakte om eten, berichten en smokkelwaar aan haar medegevangenen over te brengen. Ze is in het kamp ook verliefd geworden op de Poolse politieke gevangene Edek Galinski, kampnummer 531, een van de eerste mensen dus die in Auschwitz arriveerde. Het paar was heel populair en hun romance wordt bevestigd door een inscriptie in een cel in de Doodsbarak.
Er zijn tussen 1942 en 1944 in totaal 25.257 Belgische joden naar Auschwitz getransporteerd. Twee derden van hen is meteen vergast, 1207 mensen hebben de hel overleefd.


De Tsjechen en de Slowaken herinneren hun doden met levensgrote projecties, de Oostenrijkers met een heuse les geschiedenis, zonder erbij te vermelden dat een overgrote meerderheid van hun landgenoten destijds pro Hitler was (zelf een Oostenrijker trouwens). Maar Oostenrijk is wel het enige land dat de homo’s herdenkt, met enkele foto’s en documenten (zie kader). In de Joegoslavische barak wordt geen onderscheid gemaakt tussen Kroaten, Serviërs, Macedoniërs of Bosniërs. Nederland ruimt uiteraard nogal wat plaats in voor het verhaal van Anne Frank en het vrolijke joodse leven in Amsterdam voor de oorlog, maar het is de volledige lijst van alle Nederlandse slachtoffers waar je stil van wordt, een muur van namen die soms erg bekend in de oren klinken. Ook in deze barak staat een computer waarmee je alle informatie over de slachtoffers kan opzoeken, met dank aan de verbijsterende zorgvuldigheid waarmee de Duitsers de holocaust destijds geregisseerd en gedocumenteerd hebben. Het is die afstandelijke precisie die het drama van Auschwitz nog pijnlijker maakt maar tegelijk ook onweerlegbaar.
De Italianen hebben hun barak opgetuigd als een modern kunstwerk, met kleurrijke doeken die in spiraalvorm doorheen de kamers wervelen. Bij nader toezien blijkt op die doeken de geschiedenis van de Italiaanse betrokkenheid bij de tweede wereldoorlog geëvoceerd te worden, van de opkomst van het fascisme onder Mussolini in de jaren ’20 tot het transport van Italiaanse joden naar Auschwitz. De begeleidende teksten zijn geschreven door Primo Levi, auteur van Is dit een mens?, volgens velen het beste boek dat ooit over het leven in de concentratiekampen geschreven is. Mooi gedaan allemaal, maar de gangen zijn wel leeg. Hier geen aanschuivende mensen, hier geen onthutste blikken of reacties. Wij beschouwen de Italiaanse barak als een welgekomen rustpunt na alle ellende die we al hebben gezien, een oase van schoonheid in een poel van verderf. Ook al is dat waarschijnlijk niet de bedoeling geweest.

De meest aangrijpende expositie is, hoe kan het anders, die in de joodse barak, onder de titel ‘Het marteldom van de joden’. Ergens halverwege hangt het document dat het lot van zes miljoen Europese joden definitief bezegelde, het verslag van de Wannseeconferentie in januari 1941. De notities zijn van de hand van SS-Obersturmbahnführer Adolf Eichmann, samen met SS-Obergruppenführer en chef van de Sicherheitspolizei Reinhard Heydrich de architect van de Endlösung. Het was in het romantische Wannsee, een groene buitenwijk van Berlijn, ver van de oorlogsfronten in het westen en het oosten, dat de twee SS’ers twaalf ambtenaren en collega’s wisten te overtuigen om de uitroeiing van de joden voortaan systematisch aan te pakken en in een politiek beleid te gieten. De Duitse Lebensraum, die zich op dat moment al uitstrekte van de Noordzee tot diep in Rusland, moest ‘gezuiverd’ worden van alle joden, een operatie die de joden ook nog eens grotendeels zelf zouden moeten financieren. In totaal, zo was berekend, zou het om elf miljoen mensen gaan, waarvan het grootste deel (vijf miljoen) in de Sovjetunie en ruim twee miljoen in het Generalgouvernement, op het grondgebied van Duitsland zelf dus. Van alle Europese landen, inclusief het Europese deel van Turkije, ontsnapte alleen Estland de dans, om de simpele reden dat daar volgens het verslag helemaal geen joden woonden. In België zouden 46.000 slachtoffers gevonden moeten worden.
In het tweede deel van het verslag wordt gedetailleerd het verschil beschreven tussen Volljuden en Mischlinge van de eerste en de tweede graad, met verwijzing naar de rassenwetten van Nürnberg. Zelden zo’n verkillend document gelezen.

Ook de zigeuners, of om precies te zijn: de Roma en de Sinti hebben in Auschwitz een eigen tentoonstelling. Er zijn in het kamp naar schatting 21.000 zigeuners vermoord, waarvan meer dan de helft jonger dan vijftien. We zien prachtige foto’s van zigeunerorkesten uit de eerste helft van de twintigste eeuw en amateurfilmpjes van spelende kinderen, maar ook opmerkelijk veel beelden van uitgemergelde tweelingen, zoals die door kamparts Josef Mengele, de ‘Engel des Doods’, schandelijk misbruikt werden voor medische experimenten.
Mengele, een arts die zich onder invloed van Hitlers rassentheorieën gespecialiseerd had in genetica en het onderzoek naar raszuiverheid, hoefde als hoofd van het Familiezigeunerkamp aan niemand verantwoording af te leggen. Hij was bijzonder geïnteresseerd in zigeunertweelingen, omdat hij via hen meende te kunnen bewijzen dat het Arische ras wel degelijk superieur was ten opzichte van deze Untermenschen (en dat ze dus zonder scrupules vermoord konden worden). Hij injecteerde ziektekiemen in de kinderlichamen, naaide tweelingen aan elkaar vast om zelf een Siamese tweeling te creëren, voerde zware en vaak dodelijke operaties uit op zijn ‘patiënten’, nam hun seksuele organen weg, amputeerde ledematen, voerde ruggenmergpuncties uit, gebruikte elektroshocks, tapte de borsten af van pas bevallen vrouwen… Allemaal met de modernste apparatuur en tot meerdere eer en glorie van de wetenschap. Verschillende collega’s en instituten mochten van Mengele proefmateriaal ontvangen: hersenen, bloed, stukjes en brokken van versneden lichamen. Ook de eerste 250 slachtoffers van Zyklon B, het gifgas dat gebruikt werd in de gaskamers, waren zigeunerkinderen. Het product werd door Mengele persoonlijk uitgetest in de Doodsbarak.


Er bestond geen gestructureerd plan om alle zigeuners uit te roeien. Hitler was aanvankelijk zelfs nauwelijks geïnteresseerd in die bepaalde bevolkingsgroep. Maar in München had je al wel sinds 1899 het ‘Centraal Bureau ter Bestrijding van de Zigeunerplaag’, en één zestiende zigeunerbloed in de aderen kon al volstaan om als zigeuner geclassificeerd en naar de vernietigingskampen gestuurd te worden. Voor de joden was dat selectiecriterium een stuk zachter: je was jood als je joodse ouders of grootouders had. Een kleine 18.000 zigeuners zouden niet vermoord zijn als ze volgens dezelfde regels waren beoordeeld als de joden. De zigeuners werden ook al veel vroeger massaal en gedwongen gesteriliseerd en naar de concentratiekampen gestuurd, de eerste jaren met medeweten en medewerking van andere Europese landen. Iedereen was de zigeuners in die tijd liever kwijt dan rijk en ze werden overal gediscrimineerd en uitgesloten. Vandaar misschien ook dat het zo lang geduurd heeft voor de zogenaamde Zigeunerholocaust, in hun eigen taal Porrajmos (‘Verwoesting’), officieel erkend werd. Pas in 2002 kwam er in Auschwitz een aparte ruimte om de Roma en de Sinti te herdenken.
In juli 1944 werden de naar schatting vierduizend bewoners van het Familiezigeunerkamp in Birkenau-Auschwitz in één bloedige nacht, ‘Zigeunernacht’, vermoord. In totaal zouden de nazi’s 220.000 Sinti en 500.000 Roma hebben omgebracht.

In de barakken 4, 5, 6 en 7 wordt aan de hand van foto’s, maquettes en documenten het dagelijkse leven in het kamp geschetst. Echt beklemmend zijn de zalen waar de in beslag genomen spullen van de slachtoffers uitgestald liggen. Meer dan 80.000 schoenen, 3800 koffers, reistassen en manden, een deel met naam en adres erop, ongeveer 40 kg brillen, 460 artificiële ledematen, 260 joodse gebedssjaals (talliths). En in de gruwelijkste vitrine van allemaal zo’n 1850 kg menselijk haar, blond haar, bruin haar, grijs haar, zwart haar, baardhaar, vlechten, pijpenkrullen… Aan de andere kant van de kamer liggen een paar lappen stof, gemaakt van mensenhaar.
Hier kan ik geen foto van maken. Het is alsof ik de slachtoffers van Auschwitz plots veel te dicht op de huid zit, alsof ik zit te wroeten in hun stoffelijke overblijfselen. Een vrouw zit op de grond stilletjes te huilen en ik vraag me af hoeveel meer ellende ik zelf nog kan verdragen.
Er hangt een sterke formolgeur in de kamer. Van een gids horen we dat het product de haarberg moet beschermen tegen ontbinding. En ook dat dit zonder twijfel de meest aangrijpende plaats van het kamp is. Waarna de groep alweer doorstoomt naar het volgende vertrek. De meeste groepen haspelen hun bezoek aan Auschwitz af in een kleine drie uur – wij zullen er meer dan zeven uur over doen, en nog naar huis terugkeren met het idee dat we lang niet alles gezien hebben.

We lopen door naar de derde en achterste ‘straat’ van het kamp. Hier bevindt zich geen enkele expositieruimte en zie je ook niemand rondslenteren. De enige stille getuigen die hier nog resten, zijn de hoge populieren, meer dan zestig jaar geleden door de gevangenen zelf geplant. We gaan voorbij het waterbassin van de brandweer achter de barakken door naar de enige poort (buiten de hoofdingang) in de beruchte dubbele prikkeldraadafsluiting, met tussenliggende greppel. Aan de andere kant doemt Krematorium 1 op, de gaskamer en de ovens van Auschwitz I. Een bordje aan de ingang vraagt vriendelijk om het nodige respect te betonen voor de mensen die hier gestorven zijn maar dat verhindert een stel Poolse Johnny’s met baseballpetten niet om al gniffelend commentaar te geven op de gereconstrueerde ovens, de wagonnetjes die de lijken moesten aanvoeren en de rails die naar de aanpalende gaskamer leiden. Een groep Italianen gedraagt zich al even luidruchtig, en bijna spreek ik de man aan die met zijn dure camera zowat in de oven kruipt om toch maar die ene bijzondere foto te kunnen maken. Maar ik hou me in, zoals ik me de hele dag al inhoud. Rustig blijven, sereen zijn, me niet laten vangen door de afkeer en de boosheid die deze massamoord veroorzaakt hebben. Verdomde nazi’s.

Je zou denken dat je tijdens zo’n bezoek aan een concentratiekamp geen hap door de keel krijgt maar intense emoties vergen ook veel kracht van het lichaam. Murw en lichtjes verdoofd schuiven we aan in het kleine zelfbedieningsrestaurant. Het is naast de boeken- en dvd-zaak en een drankwinkeltje (geen alcohol) de enige concessie aan het toerisme op deze site. Aan de overkant van de weg hebben zich intussen al wel een paar privé-restaurants gevestigd, en er is zelfs een miniwinkelcentrum, met pizzeria en enkele souvenirshops. Ook hier boeken en andere media over de concentratiekampen maar tevens pausparafernalia en frivolere artikelen. Joodse popjes bijvoorbeeld, mét grote neus en pijpenkrullen. Benieuwd of en hoe deze business zich in de toekomst nog zal uitbreiden. Er zijn de laatste jaren nogal wat spanningen gerezen tussen het museum en de nabijgelegen stad Oswiecim (zoals Auschwitz in het Pools altijd geheten heeft), onder anderen over de bouw van een discotheek in de nabijheid van het kamp. Het stadsbestuur en de omwonenden beklagen zich er ook over dat ze in het geheel niet betrokken worden bij de verdere uitbouw van de site, en dat haast alle bezoekers het ‘echte’ Oswiecim links laten liggen. Zou het daarom zijn dat de bewegwijzering hier nog altijd zo slecht is? Uit welke richting je ook komt, de weg naar het museum staat nauwelijks aangegeven.


Op weg naar Birkenau, een paar kilometer verder (we rijden zowaar even verloren), passeren we de Judenrampe, een herdenkingsplaats die pas dit jaar officieel werd ingehuldigd, naar aanleiding van de zestigste verjaardag van de bevrijding van Auschwitz. Het gaat om twee goederenwagons van het type waarin de gevangenen vervoerd werden en zoals we die in films en documentaires maar al te vaak gezien hebben. Als je van Krakau met de auto naar Oswiecim rijdt, voel je die treinen nog altijd meerijden over de spoorweg die tot vandaag in gebruik is en die zowat parallel met de weg loopt. Hier kwamen ze samen, de transporten uit alle windhoeken van Europa. Over dit spoor werden de gevangenen aangevoerd, in onmenselijke omstandigheden zoals uit een maquette in het kamp mag blijken. Het regent en er is in het nabije gehucht geen mens te bekennen. Sommige huizen zijn zichtbaar ouder dan zestig jaar en ik herinner me enkele tv-interviews met omwonenden van toen, voor zover de Duitsers de huizen in de buurt niet ontruimd en vernield hadden. Hoe zou het zijn om vandaag in de buurt van Auschwitz te wonen, met zicht op het beruchte hoofdgebouw van Birkenau, door de gevangenen ook wel de ‘Poort van de Dood’ genoemd?

Je kan dat gebouw onmogelijk nog neutraal bekijken. Je hebt het gezien in de film Schindler’s List, in de schitterende documentaires Shoah en De Laatste Getuigen, in de televisiereeks Holocaust en in zoveel andere al dan niet geënsceneerde tijdsdocumenten. Daar loopt inderdaad die spoorweg, door een poort onder de hoofdwachttoren in het midden van het gebouw. Je kan er niet zomaar doorheen lopen, de bezoekersingang situeert zich links van de wachttoren, maar het blijft natuurlijk wel een unieke photo opportunity. Vreemd toch, dat sommige mensen ook hier willen poseren, zoals ze dat wellicht doen bij elke ‘bezienswaardigheid’. ‘Kijk, dat zijn wij aan de poort van Auschwitz!’ ‘Birkenau, schat. Dat tweede kamp heet Birkenau.’ ‘Ze noemen het toch ook Auschwitz II, of niet? Enfin, hier zit ik in zo’n barak. Zie je die gaten? Allemaal wc’s!’ Enzovoort.


De vlakte die zich aan de andere kant van het ingangsgebouw uitstrekt, is ontmoedigend groot. Aan beide kanten van de spoorweg, die doorloopt zo ver het oog reikt, zijn een twintigtal barakken heropgebouwd. Zo hebben er dus ooit honderden gestaan, waarvan na de oorlog alleen de schouwen gerestaureerd zijn. Als desolate, versteende wachters getuigen ze andermaal van de enorme omvang van deze moordmachine. In elke barak, oorspronkelijk bedoeld voor de stalling van 52 paarden, werden ongeveer vierhonderd mensen ondergebracht, soms meer dan duizend. Ik probeer een voorzichtige schatting te maken van het aantal schouwen dat we zien maar het zijn er te veel. En dan hebben we het dus alleen maar over de gevangenen die op het perron van Birkenau niet meteen werden doorgestuurd naar de gaskamers, een kleine 30% van het totale aantal gedeporteerden. Volgens de statistieken zaten er in de ‘hoogdagen’ van het kamp, de jaren 1943 en 1944, gemiddeld 100.000 mensen gevangen in Auschwitz en werden er per dag ruim 10.000 vergast.
De feiten zijn bekend maar nog altijd even onthutsend. Dokters en verpleegsters selecteerden de mensen die nog in staat waren om te werken of in aanmerking kwamen voor medische experimenten. Zij werden doorgestuurd naar de barakken, mannen naar het mannenkamp, vrouwen bij elkaar, Roma, Sinti en moeders met jonge kinderen naar het Familiezigeunerkamp. Alle gevangenen moesten hun bagage achterlaten op het perron.
De selectieprocedure werd geleid door dokter Mengele, meestal onberispelijk gekleed, witte handschoenen, medailles en decoraties, glanzende zwarte laarzen, wandelstok, sigaret in de mond. Hij bepaalde wie welke kant op moest. Zijn collega’s ging het barbaarse werk minder goed af. Zij verschenen vaak stomdronken op het perron.

We dwalen kriskras door het kamp en bezoeken verschillende barakken. In de dichtstbijzijnde gebouwen stuiten we nog vaak op groepen en individuele reizigers, maar hoe verder we ons van de spoorweg begeven, hoe minder volk, tot we uiteindelijk helemaal alleen in een donkere barak zitten. Met vier, vijf mensen lagen ze hier naast elkaar, in zo’n smalle houten beddenbak, vaak zonder matras of zelfs maar stro, hooguit met een vod van een deken over zich heen, geen enkele vorm van privacy of waardigheid meer. Als één man zich omdraaide, moest iedereen zich omdraaien. Veel mensen leden aan tyfus, diarree of ondervoeding.


En toch wisten sommige gevangenen zich na de werkuren nog te vermaken. In één van de barakken heeft iemand op het plafond een heus fresco gemaakt van de werken aan de Königsgraben, de centrale afvoergracht.
‘Verhalte dich ruhig’ staat dan weer op een muur in één van de toiletgebouwen, lang en smal met in het midden een betonconstructie met gaten. In een andere barak staan de toiletten gewoon tussen de slaapbakken. De kampbewoners leefden in hun eigen drek, hoewel ze hun gevoeg volgens de strenge kampregels nergens anders kwijt mochten dan in de latrines. Wat vaak leidde tot hartverscheurende taferelen aan de ingang van de toiletten. Eén latrine voor meer dan 30.000 mensen.
Maar ze leefden nog wel, ook al moesten ze elke dag de vernederingen en de geweldplegingen van de SS’ers doorstaan en tot vijftien uur slavenarbeid per dag uitvoeren. De grootste Duitse bedrijven (Bayer, AEG, Krupp, Siemens, IG Farben…) hadden vlakbij Auschwitz nieuwe vestigingen gebouwd en profiteerden schaamteloos van de gratis werkkrachten die hen in groten getale werden verstrekt.

We zijn alweer bijna twee uur aan het rondlopen door het kamp als we eindelijk aan het eindpunt van de spoorweg komen. De omgeving is een vreemd allegaartje van gedenkstenen in verschillende talen (ook in het Nederlands), vlaggenstokken, grasvelden en ruïnes. Hier hebben vroeger de ovens en de ondergrondse gaskamers gestaan, Krematorium II en III, beiden opgeblazen door de SS’ers voor ze het kamp op het einde van de oorlog definitief ontvluchtten. Kapotte stenen, verwrongen staal en beton, hier en daar nog een stukje van de sporen die naar de ovens voerden: het ziet er allemaal heel rommelig en onverzorgd uit maar je kan op deze plaats alleen maar het hoofd buigen voor al die onschuldige slachtoffers. Weten dat op deze plaats meer dan een miljoen mensen vergast en verbrand zijn. Weten dat hun assen hier overal verspreid liggen, ook al werden zelfs die soms nog gerecycleerd door de Duitsers. Weten dat dit het definitieve eindstation was van al die treinen uit heel Europa en hun onfortuinlijke passagiers. Hoe zou het voelen om hier te zijn als je helemaal niets van de holocaust afweet? Als je nog nooit van Hitler en de jodenvervolging gehoord hebt, of alleen maar oppervlakkig? Als je al die films en boeken nooit gelezen of gezien hebt? Ik kan me niet voorstellen dat al die onschuldige slachtoffers hier niets hebben achtergelaten, dat al dat leven zomaar in rook is opgegaan. Waarom hoor je hier trouwens geen vogels?
Langzaam wandelen we langs de spoorweg terug naar het grote ingangsgebouw. Door de enorme uitgestrektheid van Birkenau lopen de vele duizenden bezoekers elkaar hier nergens voor de voeten. Je wordt op geen enkel moment gestoord in je verdriet of overpeinzingen. Als het ook nog zachtjes begint te motregenen, wordt de stemming nog bedrukter. Zelden is mijn geest zo leeg geweest.


Ik vraag aan mijn dochter (16) of ze de wachttoren wil beklimmen, om Birkenau van daaruit nog één keer te aanschouwen. Ze wijst het voorstel resoluut af. “Daar zaten de bewakers. Wij horen hier, bij de gevangenen.”
Alsof het zo gepland is, ronden ook de Israëlische jongeren die we al de hele dag in onze buurt zien hun rondleiding stilaan af. Vanmorgen zijn ze samen met ons Auschwitz I binnengelopen, onder de roemruchte welkomstwoorden door: Arbeit Macht Frei. Overal zagen we hun vlaggen wapperen. We ontmoetten elkaar in een bezinningsruimte vol kaarsjes waar verschillende joodse jongeren hun tranen niet konden bedwingen. We zwierven samen rond over de vlakte van Birkenau, collectief ontdaan door de sporen van de dramatische gebeurtenissen die zich op deze plaats hebben afgespeeld.
Zij mogen hier van mij wel poseren, mét hun vlaggen erbij zelfs. Een mens moet zijn plaats kennen in de geschiedenis. (Karel Michiels/P-Magazine)




DE ROZE DRIEHOEK

Seks tussen twee mannen was al verboden voor de nazi’s aan de macht kwamen maar het was de oprichting van de Rijkscentrale voor de Bestrijding van Homoseksualiteit en Abortus die definitief een einde maakte aan de relatieve tolerantie en de homoseksuele subcultuur in Berlijn. Voortaan werd iedere homo die zich niet vrijwillig liet castreren naar de concentratiekampen gestuurd, waar hij hoe dan ook ontmand werd. En waar naast de SS’ers ook zijn medegevangenen hem meden en minachten. De homo’s stonden in de kampen helemaal onderaan de sociale ladder.
Tussen 1933 en 1945 zijn in Duitsland meer dan 50.000 homoseksuele mannen veroordeeld, waarvan er 5000 tot 15.000 naar de kampen zijn gestuurd. 60% van die gedeporteerden heeft het verblijf aldaar niet overleefd.
De naziwetgeving is nog tot 1969 van kracht gebleven in Duitsland en de homo’s wachten nog altijd op schadevergoedingen en rechtsherstel. In andere concentratiekampen (Mauthausen, Neuengamme, Sachsenhausen) worden de homoseksuele slachtoffers intussen wel herdacht met monumenten en tentoonstellingen maar in Auschwitz lijkt het thema nog altijd taboe te zijn. Daar is de houding van de Poolse regering, tot 1990 de enige instantie die instond voor het onderhoud en de inrichting van Auschwitz, wellicht niet vreemd aan. De meeste Polen zijn vanuit hun katholieke geloof fervente homohaters en kunnen zich maar moeilijk voorstellen dat die ‘ziekelijke’ bevolkingsgroep officieel erkend en geëerd zou worden.

DE ‘ANDERE’ GEVANGENEN

Er zijn in totaal ongeveer 1.300.000 gevangenen naar Auschwitz gedeporteerd, waarvan 230.000 jonger waren dan 18. 1.100.000 mensen werden vermoord, amper 7000 bevrijd.

• 1.100.000 joden
• 150.000 Polen, uit alle lagen van de bevolking
• 23.000 Roma (zigeuners)
• 15.000 Russische krijgsgevangenen
• 25.000 mensen uit andere etnische groepen (van Aziatische en Afrikaanse origine)
• 15.000 Russische krijgsgevangen, waarvan amper een honderdtal het kamp overleefd heeft. De meeste soldaten zijn gestorven aan uitputting en ontbering; sommigen hebben zich in hun wanhoop overgegeven aan kannibalisme.
• Politieke gevangenen, vrijmetselaars, ‘asocialen’, gewone misdadigers.
• De Getuigen van Jehova werden naar de kampen gestuurd omdat ze gehoorzaamheid weigerden aan Hitler en hun legerdienst niet wilden vervullen. Er zaten al mormonen in het eerste concentratiekamp in Dachau (1933), en de Getuigen waren ook de eerste organisatie die het bestaan van de concentratiekampen internationaal bekendmaakte. In 1936 veroordeelden ze al de misdaden van de nazi’s, lang voor de westerse mogendheden zich zorgen begonnen te maken over Hitler. Er zijn ongeveer 6000 mormonen naar de concentratiekampen gestuurd, waarvan er tussen de 2500 en de 5000 gestorven zijn (minstens 387 in Auschwitz). De organisatie claimt tot vandaag vergeefs schadevergoedingen.


Auschwitz Museum 

    







© Vivat.be 2020