Welcome to Nashville, home of country music

“Welcome to God’s country, sir,” zegt de taxichauffeur, en hij meent het. Nashville staat niet alleen bekend als Music City, het Mekka (kan je dat hier wel zeggen?) van de Amerikaanse muziekbusiness. Hier begint ook de bible belt, de geuzennaam voor de godvruchtige staten in het zuiden van de VS. Het is net de religieuze bevlogenheid van de southerners die het ontstaan van gospel, blues, folk en country, en later rock-‘n-roll gestimuleerd heeft. Praise the lord!



Die godsdienstige oorsprong wordt ook in het Coutry Music Hall of Fame & Museum nadrukkelijk in de verf gezet. Een spuuglelijk gebouw is het, langs een zielloze vierbaansweg, in de schaduw van de spaarzame wolkenkrabbers van Nashville, naar Amerikaanse normen een slaperige provinciestad. Maar binnenin wel een walhalla, als je een beetje van muziek houdt tenminste. En van cowboys, want de manier waarop wij in de tweede helft van de twintigste eeuw naar cowboys keken (toen ze nog geen homo konden zijn), werd grotendeels bepaald door de zingende cowboys uit de jaren ’20 en ’30. Die trouwens ook heel goed konden jodelen. Ik duik in een van de vele afgezonderde luistercellen (Revisit a classic record) en luister naar Blue Yodel, ‘the quintessential Jimmie Rodgers record’ én de eerste picture disk uit de geschiedenis. Rodgers wordt algemeen beschouwd als de vader van de countrymuziek. Ritmisch een foxtrot, vocaal verwant met het Tiroolse Kufsteinerlied dat mijn moeder zo mooi kan meejodelen: de roots van de country liggen in Europa.

Ik herken wel meer beelden en klanken in het museum. Vooral in de jaren ’70 wist countrymuziek mij toch uitermate te bekoren, herinner ik me nu, ook al zou ik dat toen nooit toegegeven hebben. Roxy Music en Status Quo stonden in mijn platenkast maar ook Linda Ronstadt, Emmylou Harris, The Eagles en zelfs Freddy Fender. Wasted days and wasted nights: ik vond het destijds een hartverscheurende song. Hier, in Nashville, kom ik ze allemaal weer tegen. De artiesten worden geëerd met een schitterende expositie van foto’s, affiches, vintage instrumenten en apparatuur, films en video’s, interviews, manuscripten, verhalen en uiteraard duizend-en-één parafernalia en memorabilia, twee woorden die onlosmakelijk met de Amerikaanse muziekcultuur verbonden zijn. Dat gaat van plectrums en gitaren tot auto’s (de Solid Gold Cadillac van Elvis, de met zadels, revolvers en bewerkt leer uitgeruste Pontiac Bonneville van Webb Pierce, king of the honky tonk) en glitterjurken. Het befaamde witte glamourkleed van Dolly Parton is een van de pronkstukken van het museum.

Ook de jonge namen doen bij mij een belletje rinkelen, het bewijs dat country de laatste jaren toch weer aan een internationale revival bezig is. The Judds, Steve Earle, Faith Hill, Jason & The Scorchers: dit is net zo goed een eigentijds als een geschiedkundig museum.
De Country Music Hall of Fame zelf is er teveel aan. De ronde ruimte heeft veel weg van een tempel waarin voor alle heiligen een plaquette is voorbehouden. Tegenover de ingang hangt een lachwekkend kitscherig schilderij, The Sources of Country Music, verplichte kost voor alle schoolkinderen die hier passeren, en dat zijn er honderden per dag. Ze krijgen bij het meesterwerk van Thomas Hart Benton een academische uitleg van tien minuten. Zeg nu nog dat de Amerikanen geen historisch besef hebben. (Karel Michiels)









© Vivat.be 2020