Santorini is nep

Jarenlang hebben we naar deze trip uitgekeken, een bezoek aan de parel van de Griekse Cycladen, een paradijs voor fotografen, en misschien nog meer dan Kreta, ooit, in een mythisch tijdperk, de bakermat van onze beschaving.


Vandaag besef ik dat het vulkanische eilandje niet meer is dan een vleesgeworden prentbriefkaart, ontsierd door talloze bars, hotels, restaurants en andere toeristische voorzieningen. Zou Santorini zonder toeristen eigenlijk nog een reden van bestaan hebben? Die zogenaamd typisch Griekse charmes, die witte huisjes en ‘traditionele’ taverna’s: ze ontberen de echtheid. De bezoekers hebben ook op onbetamelijke wijze bezit genomen van de schaarse wegen, op brommers en mountainbikes, in huurauto’s en toerbussen. Je kan er nauwelijks aan ontsnappen op Santorini, amper dertig kilometer lang, een stuk van een oude vulkaanrand.

Bij valavond pas hebben we deze afgelegen verblijfplaats gevonden, langs een weg aan de noordelijke westkust. Voor zover daar op zo’n smal stukje land al sprake van kan zijn. Maar daarvoor zijn we wel door de hel moeten gaan, of toch de nachtmerrie van iedere weldenkende reiziger.

‘s Avonds laat met de boot gearriveerd vanuit Kreta, prijzen we ons aanvankelijk nog gelukkig dat we al een hotelreservatie op zak hebben, en niet hoeven in te gaan op de opdringerige smeekbedes van de tientallen dealers, want zo gedragen ze zich. ‘You want rooms, sir ? Very nice. Good price.’

Athinios, het piepkleine haventje, heeft meer weg van een piratennest dan van een pittoreske aanlegplaats. Omhoog gaat het dan, met tientallen grote en kleine bussen, over de rots, naar de hotels. Een reisbureau op Kreta heeft ons hotel Alexandra aanbevolen, in Kamari , de enige echte badplaats van Santorini, als rustig en betaalbaar alternatief voor de drukke en veel te dure hotels langs de waterkant. Terwijl we toch maar honderd meter van het uitgestrekte kiezelstrand zouden zitten. Dat leek ons wel wat, zeker met dat zwembadje erbij.

Maar dat laatste is jammer genoeg de enige luxe die hotel Alexandra te bieden heeft, en dan nog moet je kunnen leven met de aanwezigheid van al te mooi gevormde, bruingebakken pipo’s en troela’s rond de pool. Het comfort in de ons toebedeelde kamer overstijgt nauwelijks dat van een gevangeniscel. Twee schamele bedden, één stoel, en een badkamertje dat al preventief onder water staat. In Griekenland wordt de doucheruimte zelden of nooit afgesloten door een scherm of een gordijn, maar de hotel- of pensionuitbaters hebben wel altijd de beleefdheid om de badkamer schoon en droog te maken voor de volgende gasten aankomen. Hier niet dus. Komt dat water trouwens niet uit de kapotte spoelbak van het toilet, die zo’n zeurend geluid maakt en ons uit de slaap houdt ? Het is al na middernacht, maar we besluiten toch om de receptie nog even te bellen. Een jongen met een staart komt een paar keer op de bak kloppen en besluit dat hij op dit moment niets meer kan doen.

‘Tomorrow. My father.’

Als hij weer weg is, ram ik de toiletborstel in de bak, en als bij wonder stopt het zeuren. Tijd om te gaan slapen.

Om één uur worden we opgeschrikt door het oorverdovende geluid van een opstijgend vliegtuig. Het is mij een raadsel hoe er op deze uit de kluiten gewassen rots plaats kon gemaakt worden voor een start- en landingsbaan, maar de hele dag en nacht vliegen de toestellen af en aan. Als we de uit het raam kijken, deinzen we ongewild achteruit, zo laag passeren de vliegtuigen over Kamira. Om niet verder getraumatiseerd te worden, sluiten we de gordijnen zo goed mogelijk af.

Om drie uur komen de laatste gasten aan in het hotel. Veel kabaal en slaande deuren. Zelden in zo’n gehorig hotel gelogeerd.
De Griekse uitbaters praten nog wat na op het terras onder ons venster, met luide stem.

Rond vijf uur begint ergens een man onbedaarlijk te hoesten en te rochelen, misschien zelfs te braken.

Een uurtje later zet iemand de televisie op, belachelijk vroeg èn luid, zoals dat in warme landen de gewoonte is. Bijna op hetzelfde moment beginnen onder het venster honderden vogels tegelijk te kwetteren, alsof ze de opdracht hebben gekregen om ons wakker te houden tot de dageraad. Om zeven uur worden de eerste gasten alweer wakker, of beginnen ze toch aan hun ochtendritueel. Slaande deuren, wc’s die worden doorgetrokken, stoelen die worden verschoven.
Door een spleet in het gordijn zie ik een vliegtuig voorbijrazen.

Moe en murw besluiten we hotel Alexandra zo snel mogelijk te verlaten, liefst voor ze hier ook nog eens een bus Belgen droppen. Sunsnacks, Sunair, Jetair: allemaal hebben ze dit hotel in de catalogus staan. ‘Gezellig familiehotel, rustig gelegen, 100 m van het strand.’

Kamari is geen stadje, maar één grote toeristische zone, geconcentreerd langs de kustlijn. Wie niet ligt te zonnebaden of een uitstapje maakt, flaneert hier langs eethuisjes, cafés en winkels. Slechts enkele daarvan zou je met een beetje verbeelding nog ‘typisch Grieks’ kunnen noemen, vooral door de muziek. Maar die wordt dan weer overstemd door de hits en de dansmuziek die elders weerklinken. In één bar wordt live muziek gespeeld. Twee mannen met een gitaar zingen ‘Wish you were here’ van Pink Floyd. ‘Wish you were not here,’ zie ik de mensen denken, maar toch blijven ze zitten, in dat vage exotische decor van neppalmen, strooien decorstukken, opgetuigde cocktails en andere clichés van het massatoerisme. Kamari zou net zo goed in Spanje kunnen zijn, in de Dominicaanse Republiek of in Turkije. Op het aangelegde (!) strand aan de andere kant van de ‘hoofdstraat’ staan honderden parasolletjes opgesteld, netjes naast en achter elkaar.

Urlaub macht frei, om maar eens een verdachte bron te parafraseren.

Als je de brochures mag geloven, is er op Santorini zo veel te beleven dat je tijd te kort komt. Allicht, als je overal zo lang moet aanschuiven. De historische opgravingen van Akrotiri laten we om die reden links liggen. Honderden puffende en zwetende toeristen die waarschijnlijk amper het verschil kennen tussen de Minoïsche en de Egyptische beschaving laten zich dagelijks met bussen naar de site vervoeren en gaan daar lijzig in de rij staan, onder een bloedhete zon. Het archeologische verhaal van deze plek is vrij complex, nog lang niet voltooid ook. Ik kan me niet voorstellen dat deze mensen hier wijzer of gelukkiger van worden. Met pijn in het hart maken we meteen weer rechtsomkeer. Noem mij een elitaire zak, maar ik wil mijn historisch bewustzijn niet laten verstoren door een horde onwetenden voor wie Akrotiri toch maar een verplicht nummertje is. We kunnen niet alle dagen op het strand gaan liggen. En de hostessen moeten natuurlijk ook hun werk hebben.

De volgende attractie van Santorini heet Pyrgos, een (het mag gezegd) schilderachtig dorpje, gebouwd op een hoge rots, rond een oude vesting. Ook hier tal van bussen en huurauto’s, maar gelukkig kunnen de meeste bezoekers niet de energie opbrengen om helemaal tot boven te gaan, noch zijn ze inventief genoeg om een zijstraatje in te lopen. Dan zouden ze zien dat Pyrgos weliswaar heel mooi bewaard is gebleven, dat alle huisjes en stegen nog altijd verblindend wit gekalkt worden, perfecte photo opportunities, maar ook dat veel gebouwen leegstaan. Achter de perfect onderhouden voorgevels schuilt her en der een bouwval. De schone schijn van Santorini.
Boven, in de schaduw van de vestingruïnes, lopen zowat alle straatjes uit op het poepsjieke maar wel heel smaakvolle hotel Zannos Melathron, tevens een thalassocentrum, en bovenal een prachtig bouwwerk, tegelijk rustiek en 19de-eeuws burgerlijk van stijl, als de mooiste Franse landhuizen. Nog hoger, tegen de rots geplakt, eten we de zelfgebakken cake en koekjes van Manos en Penelope, die hun kleine woonkamer hebben omgetoverd tot het gezellige cafeneion Kastèli. Trots toont het koppel een album vol foto’s van very good friends, buitenlandse bezoekers die vriendelijk poseren. Ook wij mogen ons voortaan vrienden van het huis noemen, want het fototoestel ligt altijd binnen handbereik.

We verlaten het cafeetje langs de achterkant, een uitgehouwen trap op, en belanden op het voorplein van een prachtige kerk, de zoveelste in haar soort op dit schijnbaar door en door religieuze eiland. Ik vraag me af voor wie al die kerkjes nog gebouwd en onderhouden worden, als je ziet hoe weinig Grieken hier eigenlijk nog maar wonen. Wel weer een mooie foto natuurlijk, en daar komen wij, toeristen, toch voor.

Van op de vesting zien we hoe lelijk Santorini is als je het eiland in z’n geheel bekijkt. Het vliegveld en de almaar uitdijende lintbebouwing langs de schaarse wegen (winkels, hotels, autoverhuurcentra) laten nog nauwelijks ruimte voor natuurlijke rust en schoonheid. Grote groepen toeristen zijn onderweg tussen de verschillende toeristische bezienswaardigheden, als in een levend pretpark. Nooit heb ik mij zo ver verwijderd gevoeld van het echte Griekenland, nooit heb ik zo weinig echte Grieken gezien. Ik ben niet wanhopig op zoek naar autenticiteit en ongerepte plekjes, maar dit is heiligschennis, een aanslag op mijn esthetisch bewustzijn.

Het is een gevoel dat me opnieuw bekruipt in Fira, de hoofdplaats van Santorini. Op zich een schitterend stadje tegen de noordwand van het eiland, niet voor niets de favoriete stek van fotografen en prentkaartfabrikanten, maar wel helemaal overwoekerd door het toerisme. In het centrum van Fira is ieder huisje een winkeltje, een bar of een restaurant. Duizenden bezoekers drummen zich een weg naar… Ja, naar waar eigenlijk ? Naar het mooiste uitzichtspunt misschien, voor de zoveelste ‘typische’ foto. Wij zouden hier voor geen geld willen logeren, maar voor de aardigheid informeren we toch even naar de prijs in een klein maar zichtbaar luxueus hotel op enige afstand van het drukke centrum, waar geen cafés of winkels, en dus ook geen toeristen zijn. Het piepkleine zwembad ziet er bij de huidige temperatuur (30°) erg aanlokkelijk uit. De receptionist hoeft me echter maar even te bekijken om te weten dat wij hier absoluut niets te zoeken hebben. ‘De goedkoopste kamer kost 250 euro,’ zegt hij haast smalend. Voor één nacht dus. Vijf minuten later zitten we in de auto, vastbesloten om ook hier niet meer terug te keren.

Nog eens tien kilometer verder ligt Oia, het kroonjuweel van Santorini. We herkennen meteen talloze postkaarten zoals die in heel Griekenland verkocht worden, beelden van maagdelijk witte huisjes met fijne kleurtoetsen en elegant afgeronde hoeken. Het enige wat ontbreekt, zijn mensen, èchte mensen. Wel een beroemd fotomodel, omringd door slaafse dienaars, een stiliste, een fotograaf, en ander trendy volk. Veel rijk volk ook in Oia. Bij nader inzien blijkt zowat de helft van het dorpje toe te behoren aan een hotel dat deel uitmaakt van de keten Small Luxury Hotels of the World. Vermeende schoonheden en hun patserige partners liggen op decadente ligstoelen, bekleed met heuse matrassen, rond ongebruikte zwembaden.Wij kunnen van de exclusieve vakantiehuisjes alleen maar foto’s maken. Dus dit is wat the rich and famous met hun geld doen, en waar ze zich verbergen, in Oia, het ideale Griekse dorp. Alweer een plaats waar we nooit willen verblijven.

Tenzij dan misschien om toch één keer dat opmerkelijke en steeds weer terugkerende spektakel te aanschouwen . Tussen vijf en zes arriveren hier iedere dag honderden mensen om naar de zonsondergang te komen kijken, de mooiste van de wereld, zo wordt verteld. Wij hebben niet gewacht tot het donker was. Eerst is het nog grappig, de plotse aanwezigheid van al die bezoekers, samentroepend rond hun gidsen, fototoestel of videocamera in de aanslag. Maar al gauw zijn ze overal en moet Oia vanuit de lucht op een mierennest lijken. Allemaal maken ze dezelfde foto’s, draaien ze dezelfde beelden. Tot waar de straatjes doodlopen op een hek. Verder mag het gewone volk niet komen. Privédomein. Rond zes uur bereikt de toeloop een hoogtepunt, als ook de laatste toerbussen gelost zijn. In heel Oia is nu geen rustig plekje meer te vinden.

We vluchten naar de auto, weg van dit artificiële paradijs, weg van de prentbriefkaart. Oia is mooi, heel mooi zelfs, maar dan enkel zoals Miss Universe mooi kan zijn, in al haar voorgeprogrammeerde schoonheid. De echte pracht van Griekenland, een oud besje temidden weelderige bougainvilles, haar trotse man, een vrijheidsstrijder, op de wankele stoel van een rommelig cafeneion, een verlaten baai onder een flonkerende sterrenhemel, een wonderlijk geurenboeket van thijm, salie en marjolijn dat je ongevraagd komt toegewaaid, een verre flard sirtaki of rembètika, die schoonheid vind je nergens op Santorini, ooit bezet door Turken, Venetianen en Duitsers, maar nu pas echt volledig veroverd en onherstelbaar verminkt.

Door ons, de toeristen.

Slechts één weg blijft voorlopig gevrijwaard van de toeristische stampede. Vanuit Oia leidt hij ons langs de woeste noordwestelijke kust van het eiland, amper twintig kilometer lang. ‘Rooms for rent, with pool’ zegt een wegwijzer, en daar duikt onverwacht een hemelse verblijfplaats op.Villa Pelagos omvat vijf studiootjes, afzonderlijke huisjes, gegroepeerd rond een groot zwembad. Een oude Griek verwelkomt ons, een èchte Griek, Jacovos. ‘Jack,’ zegt hij zelf, om het ons makkelijk te maken. Hij zet druiven en raki op tafel, geschenken van de goden. Hier besluiten we de nacht door te brengen, in de enige uithoek van Santorini die nog niet is verpest door het toerisme. We hebben het hele hotel, en dus ook het zwembad, voor ons alleen. ‘s Avonds weerklinkt over de omliggende olijfgaarden rauwe, melancholische muziek, de levende soundtrack van een trouwfeest in de buurt. Rond elf uur wordt het stil, en horen we alleen nog het geluid van duizenden krekels, het verre ruisen van de zee, de wind die door de bomen zwerft. Toch een beetje rust, toch een beetje Griekenland.

Maar lang niet genoeg om ooit nog te willen terugkeren naar Santorini.

Santorini On-line









© Vivat.be 2020