De Belg en zijn diesel

Nergens ter wereld wordt er meer gedieseld dan in België. Wij hebben er zelfs een werkwoord voor bedacht. Geen wonder dat veel mensen steigeren nu 'hun' brandstof almaar duurder wordt.


‘De Vlamingen bouwen een riante, liefst losstaande woning, proberen twee auto’s te onderhouden en werken zich dood, of in het beste geval ziek. Wij zijn een Prozac-land, niemand vreet meer pillen dan wij, wij pieken in zelfmoord, scheidingen en dodelijke ziektes. Onze foute keuzes hebben dramatische gevolgen voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de Vlamingen. Als we de druk van de ketel zouden laten, en dat betekent onder meer een onverkorte uitvoering van het mobiliteitsplan, zouden de mensen veel meer ontspannen aan de slag kunnen. We hebben een paar jaar geleden berekend dat je je pas een auto kan veroorloven als je minstens duizend euro per maand verdient, maar heel veel mensen met een lager inkomen kunnen gewoon niet zonder auto, door de erbarmelijke infrastructuur in ons land.’
(Willy Miermans, docent aan het Instituut voor Verkeerskunde van de Limburgse universiteit in P-Magazine)

In een paar zinnen omschrijft Miermans de kern van het mobiliteitsprobleem en van onze totaal misplaatste verknochtheid aan de auto. En dan heeft hij het nog niet over onze voorkeur voor diesels, precies omdat autorijden (zeker met twee auto’s) toch al zo duur is. Vlaams is zelfs de enige taal die er een werkwoord van gemaakt heeft: dieselen.

We weten intussen dat de zwarte roetdeeltjes die dieselwagens in de lucht blazen smog veroorzaken en kankerverwekkend zijn. Hoe ‘schoon’ dieselmotoren de laatste jaren ook geworden zijn, de minuscule, kankerverwekkende roetdeeltjes blijven zich massaal in onze lucht verspreiden.

Ik heb de aankoop van een diesel nog nooit overwogen. Dat ene roetdeeltje dat diep in de longen van een kankerpatiënt is doorgedrongen, zal alvast niet uit mijn auto gekomen zijn. In 1994 heb ik al een milieuvriendelijke Honda Civic Ecotec gekocht, een model dat enkele jaren later uit de handel zou worden genomen vanwege een gebrek aan belangstelling. Groen was toen nog geen trend.

‘Met jouw auto kan je nog jaren rijden,’ zei Willy, mijn garagist acht jaar later. Ik had hem uit eigen beweging gevraagd of het niet stilaan tijd werd voor een nieuwe auto. Andere dealers bestoken hun klanten met aanbiedingen en herinneringen, zeker als je wagen ouder is dan vier jaar. Ze weten dat de meeste mensen hun auto over vier jaar afschrijven, over twee autosalons zeg maar, en maatschappelijk voorgeprogrammeerd zijn om daarna een nieuw exemplaar te kopen.

Benzine, geen diesel. Weet ik, zei Willy. Cassette, geen cd: Willy keek er niet van op. Geen airconditioning alstublieft. Slecht voor het milieu. Zo kent Willy mij. Een sobere, maar smaakvolle kleur. We kwamen uit bij een speciale uitvoering van de nieuwe Hyundai Matrix, een mix tussen een monovolume en een middenklasser. Willy kon hem mij verkopen voor minder dan 14.000 euro, 500.000 oude franken, de limiet die ik bij voorbaat had gesteld.
Ik hoefde niet eens te vragen naar ‘saloncondities’ (afgrijselijk woord) of ‘aantrekkelijke voorwaarden’. Ik wist dat Willy die al ingecalculeerd had. Het was pas de derde echt grote aankoop in mijn leven, maar het voelde als een deal onder vrienden. Ik had er maar één showroom voor moeten bezoeken en één gesprek voor moeten voeren.

‘Mijn auto, da’s mijn vrijheid’: zo werd ons in de jaren 70 ingepeperd met zelfklevers. Het afkappingsteken verraadde zelfbewustzijn en moderniteit. Het bijbehorende bloemetje stimuleerde een goed gevoel. En gaf de auto je inderdaad niet die onbeperkte vrijheid, de mogelijkheid om je op eender welk moment naar eender welke plaats te begeven? We voelden ons ook vrij als we weer eens een uitstapje gingen maken of op reis gingen met de auto. Mijn vader is altijd een voortreffelijke chauffeur geweest en heeft ons in de loop der jaren urenlang onbezorgd rijplezier bezorgd.

‘Urenlang onbezorgd rijplezier’: echte copywriterstaal. De teksten van autoreclame en autopers hebben zich door de jaren heen stilaan met elkaar verweven. Het verheerlijkende woordgebruik van de copywriters is de journalistieke norm geworden. Wat overigens in het geheel niet geldt voor de lonen van de reclamejongens.
Rijgenot. Krachtige persoonlijkheid. Sportieve inborst. Genot, persoonlijkheid, inborst: wie zou die woorden ooit spontaan verbinden met auto’s?

Kritiek op de autosector is nochtans taboe in België, want zorgt de auto niet voor tienduizenden werkplaatsen? Willen we niet allemaal zo mobiel mogelijk zijn? Kunnen we nog wel zonder die tweede auto? Hoezo, diesel is slecht? De autopers is reclame geworden, en wij lopen er allemaal in. (Karel Michiels)

    







© Vivat.be 2020